Wilchar: een eigenzinnige artiest

Wilhem Pauwels over kunst, politiek en zichzel

Wilchar is niet alleen een veelzijdig artiest, hij is tevens een begenadigd verteller. In een academisch en bijwijlen lyrisch Frans, doorspekt met guitige Brusselse zinsneden, vertelt hij over zijn leven. Een leven waarin politiek, verzet en uiteraard ook kunst een belangrijke rol spelen. Zijn levenswerk: kunst maken voor de gewone werkman over de gewone werkman. Zijn streven: mensen aanzetten tot nadenken over de wereld waarin ze leven.

" Mijn ouders hebben me altijd een beetje bekeken als een koekoeksjong. Ik deed continu dingen waar ze van opkeken. Tekeningetjes maken, schilderen … En dit terwijl er bij ons thuis geen enkele tableau hing, we hadden zelfs geen boeken. Als ik dertien jaar oud was trok ik elke zondag op eigen houtje naar de twee kunstgalleries die Brussel rijk was. Ik voelde me aangetrokken tot de schilderijen die er tentoongesteld werden. Toen mijn ouders me later vroegen welke stiel ik wou leren zei ik hen: Iets met tekenen. Ze fronsten de wenkbrauwen, maar lieten me begaan. Zo ben ik op mijn vijftiende als leerjongen bij de Rycker, een lithografie bedrijf, terechtgekomen.

Later ben ik militant communist geworden. In de partij waren er mannen, intellectuelen van burgerlijke komaf, die zich geroepen voelden om aan de militanten enkele noties van kunst bij te brengen. Zij propageerden dat de werkmensen de erfgenamen waren van de burgerlijke kunst. Die gedachtegang heeft mij echter nooit aangestaan. Ik had iets van: Dat kan niet waar zijn. De geschriften van Marx bevestigden dat gevoel van onbehagen. Zijn stelling dat de emancipatie van de arbeidersklasse het werk van die klasse zelf moest zijn bevestigde mijn vermoeden dat er naast de burgerlijke cultuur ook ruimte was voor een proletarische cultuur, onze cultuur. Een cultuur die ons niet bijgebracht kon worden door de burgerij want hun belangen zijn immers tegenstrijdig met die van de arbeiersklasse. Dat beseffende heb ik een déclic gekregen en ben ik de kunst vanuit een heel ander perspectief gaan bestuderen.

In de jaren vijftig heb ik samen met mijn vrouw Ninette een fotogravurebedrijfje opgestart. Ik maakte publiciteitsaffiches om de kost te verdienen. 's Avonds en in het weekend had ik de tijd om te schilderen en te studeren. Ik ben nooit naar de film geweest, noch naar een voetbalmatch gaan kijken. Al mijn vrije tijd kroop in mijn schilderwerk. Mijn vrouw werd er soms knettergek van: Maar enfin Willy, leg je penseel nu toch eens even neer. Ik heb dus niets van de bohemiens, ben geen artiest tussen de artiesten geweest. Ik ben in heel mijn leven misschien twee keer afgezakt naar een plaats in Brussel waar kunstenaars samenkwamen, maar dat stond me echt niet aan. Er werd niet gediscussieerd over kunst. Tussen de artiesten onderling hing er bovendien een sfeer van naijver, en daar had ik hoegenaamd geen boodschap aan.

Kunst moet een sociale functie hebben, een boodschap overbrengen. Zoniet, c'est la décadence. Als ik een beeltenis maak, maak ik die niet allen voor mezelf. Ik hang ze op, stel ze tentoon en wacht op de reactie die ze losmaakt bij de mensen. Dat is een natuurlijke behoefte. Net als iemand die voor zijn vrouw een bosje bloemen schildert voor haar verjaardag. Hoe kistscherig het resultaat ook mag zijn, ik vind het een prachtig gegeven. Die man drukt zo immers zijn liefde uit voor zijn eega, met de beperkte middelen die hem eigen zijn. Een wetenschappelijk bewijs dat dit een natuurlijke drang is? Iemand op een onbewoond eiland maakt geen kunstwerken, simpelweg omdat er niemand is aan wie hij de boodschap kan overbrengen. Er is geen communicatie mogelijk.

Tegenwoordig maakt de artistieke productie echter integraal deel uit van de economie, men fabriceert dingen die direct op de kunstmarkt terechtkomen. Ik spreek bewust van dingen, want het is niet langer kunst. Er zit geen boodschap in vervat, die is komen te vervallen. Je kan het gros van de hedendaagse kunst vergelijken met aandelen van bedrijven. Op de aandelenmarkt is overeengekomen dat zulk een document 1.000 euro vertegenwoordigt. Een hippe kunstenaar die een geplet autowrak pakt en signeert doet eigenlijk hetzelfde. Door zijn handtekening te zetten kunt de kunstmarkt er een waarde aan toe, bijvoorbeeld ook 1.000 euro.

Het enige alternatief voor die brol is volgens mij een proletarische kunst, een kunst met een emancipatorische boodschap. (De burgerlijke kunst, met als boodschap de verheerlijking van de industriëlen, is ondertussen uitgestorven. Die vind je enkel nog in musea terug.) Er bestaan tal van kleinschalige initiatieven van proletarische kunst. In de literatuur, de cinema en in de beeldende kunst zijn individuen of groeperingen actief die een wantoestanden aanklagen. Maar die krijgen geen toegang tot de kunstmarkt en kunnen al evenmin rekenen op steun van de overheid. Het is zaak van al die kleine groeperingen met mekaar in contact te brengen opdat ze een tegenkracht kunnen vormen tegen de saligauds (= smeerpoezen), de kunstmaffiosi die het heft in handen hebben. In 1950 al heb ik geschreven dat de vakbonden een rol zouden moeten spelen in de opleiding van kunstenaars en zich zouden moeten bekommeren om de productie van proletarische kunst. Nu, vijftig jaar later is de tijd er meer dan ooit rijp voor. Zelf heb ik heel mijn leven geprobeerd een groep te vormen met gelijkgezinden. Tevergeefs. Artiesten zijn rare kerels. De sirenezang van de kunstmarkt en de drang om een vedette te worden doet bij hen alle kritische zin wegebben.

Kunstenaar zijn is een werk van lange adem. Mijn grote panelen bijvoorbeeld, die maak je niet op je twintigste. Da besta nie! Die uitgewerkte taferelen zijn het resultaat van een militant leven, ontelbare aanvaringen met weg en gezag en de ervaringen die ik heb opgedaan in de strafkampen van Breendonk en Hoei. Ze zijn een bindmiddel, een amalgaam van hetgeen ik te vertellen heb. Maar daarvoor heb ik een zware tol betaald. Il faut avaler des couleuvres (= een mens moet heel wat verwijten slikken). Bovendien is aan die grote werken heel wat studiewerk aan voorafgegaan. Ik wil dat alle aspecten van zo een creatie kloppen als een bus. Voor l'Anniversaire de la Révolution Française bijvoorbeeld heb ik die revolutie van naadje tot draadje uitgeplozen.

De basis voor de meeste van mijn werken is een grondige analyse van de samenleving en de klassenstrijd. En dan laat ik er de humor op los. Humor is een verschrikkelijk doeltreffend wapen. Het is mijn manier om mijn solidariteit uit te drukken met celui qui perd sa vie en la gagnant. (= Zij die hun vrijheid verliezen door te moeten gaan werken.) Anderen gebruiken hun stem om onrecht aan te klagen, ik doe het met mijn penseel in de hand. Maar ik ben zeker de eerste niet, Breughel deed het al. Zijn schilderij over de strijd tussen de dikken en de dunnen, de grote opengereten vis met allemaal kleine visjes in zijn maag; beide zijn symbolen om de ongelijkheid tussen de mensen te benadrukken. Echte kunst veroudert niet, de boodschap is tijdloos. De thema's van mijn schilderijen zijn dus zeker niet nieuw. Ik probeer echter altijd een stap verder te gaan, het anders te brengen.

Het was niet makkelijk om terug naar Breendonk te keren voor de opname van Les Larmes Noires in 1993 (zie verder). Ik kwam er ziek buiten. Een panische angst overviel me, alsof men mij er opnieuw zou vasthouden. Het riep nare herinneringen op. Aan de honger die ik er geleden heb. Op de vier maanden dat ik er zat opgesloten ben ik een twintig kilo afgevallen. Het magere dieet van watersoep met aardappelen kon ik soms aanvullen met wat gepikte aardappelenschillen. Maar als je daar op betrapt werd - oei - dan zat het er serieus tegen. De bewakers deden niet liever dan een pak slaag uitdelen. (Mijmerend) Altijd slagen, slagen, slagen. Heel de dag lang en soms gingen ze 's nachts gewoon door. Toch hadden de bewakers schrik van de gevangenen. Ze waren steevast met zijn tweeën en hielden constant elkanders rug in het oog. Er moest maar een gedetineerde door het lint gaan en zijn waakhond te lijf gaan met een spade of zo.

Wat ik ondertussen te weten ben gekomen, is dat mijn beeltenissen spiegels zijn. Spiegels waarin de gewone man zich herkent. Daarom vind ik het zo belangrijk dat de bezoekers van een tentoonstelling iets in het gastenboek schrijven. Niet voor de complimentjes die ik soms ontvang, maar wel om hun reacties op de in de werken vervatte boodschap te leren kennen. Tijdens de overzichtstentoonstelling van mijn werk in Luik in 2000 heb ik daarover boeiende gesprekken gehad. Die commentaren op mijn schilderijen liggen me echt na aan het hart. Ik hoop in ieder geval dat ze aanzetten tot nadenken, al ben ik niet zo naïef te denken dat eenieder daar de moeite voor zal doen.

Veel tijd rest me niet meer om dat werk verder te zetten. Mijn valies staat klaar voor mijn finale enkele reis. Maar och, je hoort me niet klagen. Ik ken weinig mensen van 91 jaar oud die nog zo strijdlustig zijn als ik. Dat dank ik aan mijn revolutionair verleden, denk ik. Spijtig dat mijn ogen me in de steek laten, want mijn koppeke zit nog barstensvol ideeën voor. Ideeën die bruikbaar zijn in de strijd voor een echte proletarische kunst, voor l'art sans lard. "